Een fotograaf legt vast hoe inwoners van Saipan van een klif springen, twee Amerikaanse mariniers kijken toe. Bron: The Japanese Civilian Tragedy of the Pacific War - Pacific Atrocities Education
Toen in Juni 1944 Amerikaanse mariniers Saipan aanvielen, een eiland 2.500 kilometer van de Japanse kust, gebeurde er iets onvoorstelbaars. De Amerikaanse mariniers hadden al kennis gemaakt met de Japanse soldaat en zijn meedogenloze strijdlust, maar op Saipan, waar zo’n 26.000 oorspronkelijke bewoners bivakkeerden, hadden ze voor het eerste te maken met een grote hoeveelheid Japanse burgers. Natuurlijk wisten ze dat burgers evengoed als de soldaten gevoed werden door de propaganda van de Japanse overheid, en dat ze door deze burgers bepaald niet met open armen zouden worden ontvangen. Maar wat zich voordeed, had geen enkele marinier zich voor kunnen stellen. Robbert Sherrod van Time Magazine sprak een van de mariniers over wat hij zag gebeuren:
“Je gelooft het niet als je het niet met eigen ogen hebt gezien. Gisteren en de dag daarvoor waren er honderden Japanse burgers – mannen, vrouwen en kinderen – bovenaan deze klif. In de meest routineuze manier sprongen ze van de klif, of klommen ze omlaag en waadden ze de zee in. Ik zag een vader zijn drie kinderen naar beneden gooien, om er vervolgens zelf achteraan te springen.”
Honderden, misschien wel duizend inwoners van Saipan werpen zich van de klif af, om aan de greep van de Amerikanen te ontkomen. Sherrod gaat verder: “Menig Japanse burger smeekte onze mensen om hem direct om het leven te brengen opdat de marteling die hij verwacht had hem bespaard zou blijven. Maar velen die kozen voor zelfdoding konden andere burgers die zich hadden overgegeven onverhinderd rond zien lopen in onze interneringskampen. Ze konden sommigen van hen horen over de luidspreker, smekend dat ze hun levens niet moesten vergooien”.
Zo’n 15.000 van de burgers geeft zich over aan de Amerikanen en komt er op de meest confronterende manier achter dat ze zijn gehersenspoeld door hun eigen regering. De Amerikanen blijken niet de bloeddorstige, demonische barberen zoals ze door de Japanse regering werden voorgesteld (al moeten we ons natuurlijk ook niet voorhouden dat de Amerikaanse soldaten uitsluitend lieverdjes waren).
Mariniers begeleiden burgers op Saipan weg van het front. Bron: Picryl
Volgens sommigen verklaard de ervaring van het Amerikaanse leger met de schijnbaar waanzinnige en onverzettelijke Japanners dat ze de Japanners kwamen te zien als een ander soort mens, en als een volk dat niet op haar knieën te brengen was met conventionele middelen. Tot op de dag van vandaag blijft het moeilijk om ons in te denken in de inwoners van Saipan, evenals de welbekende kamikazepiloten die zich met vliegtuig en al Amerikaanse schepen probeerde in te boren.
De verklaring van deze acties is hoe dan ook niet eenduidig. Ongetwijfeld heeft deze een culturele dimensie. Nog altijd wordt de Japanse samenleving als cultureel van een andere soort beschouwd als bijvoorbeeld de Amerikaanse: Culturele psychologen benoemen de eerste als ‘collectivistisch’ en de tweede als ‘individualistisch’. Deze labels betekenen zoveel als dat Japanners over het algemeen meer waarde hechten aan het collectief, en Amerikanen meer aan het individueel. Dit betekent bijvoorbeeld dat Japanners meer bereid zijn om individuele offers te doen voor een collectief streven, maar ook dat ze zich meer zorgen maken over hoe anderen hen zien.
Maar meer dan dit culturele aspect hebben de acties van de inwoners van Saipan te maken met de totale media controle die in die tijd mogelijke was en volop werd benut door totalitaire regimes zoals de Japanse. Ook in Nazi Duitsland hebben duizenden mensen, waaronder burgers, zichzelf namelijk van kant gemaakt om aan de greep van de Russische soldaten te ontkomen (bijvoorbeeld in het stadje Demmin). Dat een heel volk een bepaald beeld ingeprent kond worden, zoals dat van de demonische Amerikaanse soldaat, was te danken aan de bijna totale controle die de Japanse overheid had op de kanalen waarlangs Japanse burgers geïnformeerd werden: de kranten, de radiokanalen, de boeken en ook natuurlijk de klaslokalen. Wanneer er op een totaal eenduidige manier verslag wordt gedaan van een bepaald fenomeen, en er is geen sprankje tegengeluid of twijfel dat geplaats wordt tegen het geschetste beeld, ontbreekt het de mens aan inbeeldingsvermogen om het dergelijke fenomeen zich anders voor te stellen. En als je er dan compleet van overtuigd bent dat dat demonische leger op het punt staat om jouw gevangen te nemen – het verschrikkelijke wapengeweld van de Amerikanen hielp natuurlijk niet – dan is het misschien niet zo gek dat een snelle dood aantrekkelijker lijkt.
Een Amerikaanse marinier valt een Japanse bunker aan met een vlammenwerper. Bron: Picryl
Voor de burgers van Nazi Duitsland geldt natuurlijk hetzelfde. Ook zij zijn beelden ingeprent – over de mishandeling van het Duitse volk, de superioriteit van het Duitse ras, de slechtheid van andere rassen – door middel van een controle op de media die zo waterdicht was dat de verbeelding niet meer werd gevoed met alternatieve narratieven. En al klotste er af en toen een scheutje alternatieve informatie over de dijk – een verzetskrant, een pamflet, een mond-op-mond verhaal – dan zal dit vaak niet opgewassen zijn geweest tegen de gekristalliseerde overtuiging dat informatie van de vijand propaganda was en absoluut niet voor waarheid kon worden aangenomen.
Ook in de geallieerde landen was er natuurlijk sprake van propaganda, in de zin van dat er door de overheid publicaties werden gemaakt met als voornaamste doel om te overtuigen, niet om te informeren. En daarbij zal regelmatig een loopje met de waarheid zijn genomen. Ook de Duitsers en Japanners werden in de media van geallieerde landen afgebeeld als barbaarser en minder menselijk dan ze in werkelijkheid waren – anders gezegd; de nuance dat niet alle Duitse en Japanse soldaten barbaars waren, zal zelden gemaakt zijn. Sterker nog, de Amerikaanse propaganda over de Japanner had over het algemeen een racistischer en ontmenselijkender karakter dan andersom.
Maar het grote verschil met de totalitaire regimes was dat er in de geallieerde landen geen totale overheidscontrole op de media was. Private mediakanalen mochten vrij opereren – al zullen ze vast wel eens onder bepaalde druk zijn gezet – en mensen werden niet opgepakt voor afwijkende meningen. Zo sijpelde na het bombardement op Dresden in februari 1945, dat oorspronkelijk door Westerse kranten werd gebracht als een bombardement op militaire doelen, al gauw de waarheid door dat het bombardement de binnenstad tot doel had, en duizenden burgerslachtoffers had gemaakt.
De Japanner werd in Amerikaanse propaganda vaak afgebeeld met grote tanden, spleetogen, en soms als rat of ander ongedierte, zoals op deze illustratie. Bron: When Art Meets Army: The Dangerous Propaganda of World War II - Ohio History Connection
Het ‘Tipping point’
Zoals gezegd, zelfs in de meest totalitaire regimes zijn er altijd wel lekken in de mediadijk. Maar zodra een groot genoeg deel van de bevolking bepaalde narratieven begint aan te hangen, worden aanhangers van alternatieve narratieven vanzelf zo belaagd, bespot en gemarginaliseerd dat het voor geen individu meer denkbaar is om zich in dit alternatieve kamp te begeven. Op een gegeven moment wordt er een tipping point bereikt, een omslagpunt waarna er nog zo weinig overblijven in dit kamp dat er al snel geen individu meer te vinden is dat een alternatief narratief aanhangt, of ook maar de suggestie wekt dat er een alternatief is voor het dominante narratief. Dán raakt een samenleving verstrikt in een wereldbeeld. En als er vervolgens op de legitimerende fundering van dit wereldbeeld een oorlog wordt begonnen en gruweldaden worden gepleegd, dan is er geen weg terug meer. Dan staat loslaten van het gefabriceerde wereldbeeld gelijk aan het toegeven dat deze daden illegitiem en voor niets waren.
Als illustratie van de relatieve mediavrijheid in de geallieerde landen: Kort na de slag om Iwo Jima, welke bijna 7.000 Amerikaanse mariniers het leven kostte, publiceerde Time Magazine een ingezonden brief van een anonieme Amerikaanse moeder met een reactie van James Forrestal, de secretaris van de Marine. De brief ging als volgt: “Alsjeblieft, stuur niet langer onze beste jeugd naar plekken als Iwo Jima om afgeslacht te worden. Het is te veel voor onze jongens, en te veel voor hun moeders en huishoudens. Sommigen van ons worden er gek van. Waarom kunnen doelen niet worden bereikt op een andere manier? Het is inhumaan en verschrikkelijk – stop, stop!”
Technologische ontwikkelingen in het medialandschap
In de jaren 40 was het medialandschap door een sterke overheid strak onder controle te krijgen, omdat dit landschap vrij overzichtelijk omheind was. De manier waarop mensen informatie tot zich namen beperkte zich tot mond-op-mond, boeken, tijdschriften, kranten en radio. Los van het eerstgenoemde, zijn dit allemaal kanalen die door een sterke overheid gecontroleerd kunnen worden. Ze zijn namelijk niet vrij toegankelijk, omdat ze redelijk wat startkapitaal vereisen: zo heb je om een blad te beginnen minstens een drukpers nodig, en om een radiokanaal te beginnen tenminste een frequentie nodig en een studio.
Voor het volgende grote medium, de televisie, gold hetzelfde. De televisie had een grote invloed op het medialandschap in de decennia na de oorlog, en daarmee op de samenleving in het algemeen. De populariteit van de televisie was onwaarschijnlijk: het aantal Amerikaanse huishoudens dat er een had schoot van slechts één procent in 1948 naar maar liefst drie kwart van de bevolking in 1955. Ter vergelijking; het duurde 67 jaar, van 1890 tot 1957, voor het eigendom van telefoons om van één tot 75 procent van de Amerikaanse bevolking te gaan. Simpel gezegd is de televisie kijken voor veel mensen gewoon een veel vermakelijkere en toegankelijkere manier van informatie opnemen dan bijvoorbeeld het lezen van een krant. Het s ’avonds na het avondmaal voor de televisie neerploffen werd dan ook gauw een nationale gewoonte.
Een cover van het blad Radio Electronics, uitgave augustus 1949. Bron: Picryl
Lange tijd was het aantal kanalen dat beschikbaar was op de televisie zeer beperkt. Dat betekent dat de bevolking via de televisie grotendeels dezelfde informatie voorgeschoteld kreeg, bijvoorbeeld wat betreft ontwikkelingen in het land en de wijdere wereld. Maar cruciaal was misschien vooral dat mensen met extreme opvattingen of mensen die vatbaar zijn voor extreme opvattingen elkaar moeilijk konden vinden. Met ‘extreme opvattingen’ bedoel ik trouwens simpelweg opvattingen die ver af stonden van de op dat moment gangbare opvattingen, in de zin van dat een niet-racistisch beeld van de mens in Nazi Duitsland waarschijnlijk een extreme opvatting was. Zolang men geen gelijkgezinden kan vinden, zal een opvatting in de regel namelijk niet tot uiting worden gebracht, en zal het zich dus niet verspreiden.
De digitale revolutie
Het internet heeft het medialandschap volledig opengebroken. Iedereen kan via het internet, in theorie, iedereen bereiken. Het tijdperk van ideologisch fanatisme lijkt voorbij. Extreme opvattingen kunnen nog altijd floreren; voor de meest extreme opvattingen kunnen tegenwoordig hele online communes van gelijkgezinden worden gevonden. Maar ze kunnen nauwelijks meer, en zeker niet op grote schaal, zo onomstotelijk worden dat ze mensen drijven tot collectieve suïcide (met nadruk op ‘op grote schaal’; collectieve suïcides omwille van extreme overtuigingen komen weldegelijk nog van tijd tot tijd voor, maar slechts binnen kleine, geïsoleerde communes). Het huidige medialandschap vormt ons tot relativistische wezens, die zich er ten diepste van bewust zijn dat zaken altijd op meerdere manieren kunnen worden opgevat. Al lijkt dit relativisme ook hier en daar allergische reacties op te roepen. Mensen schijnen behoefte te hebben aan rotsvaste overtuigingen. Verscheidene vormen van ‘fundamentalisme’ steken weer de kop op. Maar de kans dat dit soort bewegingen nog hele naties in hun greep zullen krijgen, lijkt in dit tijdperk nihil.